De Nylonkous deel 1

De metselaar stapelt steen op steen
En trekt van de grond op
Een ode aan het been
Een winkel voor de enkel
Een winkel voor de kuit
En straks pronkt de nylonkous achter de ruit

Dat twee zulke handen zo ruw en grof
Een monument kunnen maken voor de allerteerste stof
Waar diep in de lade
Goed uit het zicht
Het kostbaarst denier verborgen ligt

De nylonkous is heilig
Het allerhoogste goed
Voor de metselaar die boven
Aan de ladder wezen moet

Metsel o metselaar
Lustig in de wind
Timmer o timmerman
De droom van een kind

Specie op de spatel
Spijker in het hout
Zo wordt aan de illusie
Van de nylonkous gebouwd
De winkel is klaar
Bloemen allerhand
Voor de trotse eigenaar
Die wacht op een klant

Ik loop naar die winkel
Mijn neus plat op de ruit
Maar dan komt de nevel
Versluiert die ruit
Versluiert allerwegen
De hele vitrien
En ook op den duur
Is er geen kous meer te zien

Toen schrijver en schilder Toine Moerbeek mij dit lied voor het eerst liet horen was ik op slag verliefd. Ik herinnerde me hoe ik als jonge puber in het gristelijke huizen een stelletje stoere bouwvakkers wekenlang had zien werken aan een gebouw waar, bleek later, damesmode zou worden verkocht. Wat vond ik dat een opwindend contrast. Ik heb zelfs op een ochtend, op weg naar school, een briefje, compleet met tekening, op de bouwkeet gehangen. ‘Voor de man die dit kettinkje draagt’. Hij kwam natuurlijk nooit opdagen op de in het briefje afgesproken geheime plek.
Ik was reuzebenieuwd of mijn publiek een dergelijk literair nummer van Dolly zou accepteren. Wellicht om hen ietsje tegemoet te komen maar ook om het nummer wat vileiner te maken voegde ik er zelf nog twee ‘hoofdstukjes’ aan toe: