Moderne Fabel
Er zat eens een kikkertje aan een plas
Die merkte dat hij anders was
Terwijl zijn vriendjes zonder blikken of blozen
Met de vrouwtjes konden liggen vozen
Vond hij, na jaren lang zoeken, pas een terrein
Waar hij ook zichzelf kon zijn
Aan de rand van een smal slootje
Zag hij hen baden in hun blootje
Hier tussen het groen
Kreeg hij z’n allereerste zoen
Langzamerhand begon het steeds meer te krioelen
Van kikkertjes die met elkaar wilden kroelen
Een opgeblazen kikker in de politiek
Kon niet tegen al die erotiek
Hij dacht als we ze nu verbreden die sloten
Dan breken ze vanzelf wel hun poten
Zo gezegd, zo gedaan
Daar kwam ons kleine kikkertje weer aan
Hij nam een aanloop, kwaak , kwaak, kwak
En brak zijn nek terwijl hij overstak
De opgeblazen kikker, ach u weet toch hoe dat gaat?
Wist zich natuurlijk van de prins geen kwaad
Toen hem de volgende dag op een banket
Het gestorven beestje werd voorgezet
Begon hij van genot te kwaken
En liet zich de kikkerbilletjes goed smaken
Steeds minder kon hij zijn driften bedwingen
Hij wilde ook springen, springen, springen
Uiteindelijk waagde hij de sprong
En vond de dood
In zijn eigen gegraven sloot
De moraal van dit verhaal
Gelijke behandeling in een kikkerland?
Je lacht je toch dood
Als minderheid raak je steeds meer
Van de wal in de sloot
Aanleiding voor dit gedicht uit 1991, dat als ingezonden brief werd geplaatst in het Parool en de Gay Krant, vormde een uitspraak van PvdA’er Krijnen. Dit PvdA-raadslid in Amsterdam wilde de aantrekkelijkheid van homo-ontmoetingsplaats de Oeverlanden beperken door het verbreden van een smalle sloot. Deze moesten hete jonge heren oversteken om in de dichtst begroeide, en daarom spannendste, gebieden te komen. Een mooi staaltje van Holland op zijn smalst? Geen polder- maar koldermodel?